Heer van Heukelom.
Van Jan III en Bertha stammen de heren van Heukelom af. Noemde zich, nadat in 1428 de hoofdstam van der Arkel's was uitgestorven voluit: van Arkel van Heukelom. Hij was minderjarig bij de
dood van zijn vader en stond nog in 1414 onder voogdij van zijn oom Dirk van Heukelom. Reeds in 1413 was hij beleend met het erfschenkambt van Gelre. Op 11 Oct. 1419 beleende de abt van St. Paulus te Utrecht hem met de van zijn moeder afkomstige bezittingen onder Lienden en op 13 Mrt. 1421 beleende de abdis van Elten hem met de halve heerlijkheid Lienden, die eveneens aan zijn moeder hadden behoord. Tenslotte werd hij op 17 Mei 1424 met Heukelom beleend. In zijn lange leven schijnt het hem niet voor de wind te zijn gegaan, hij raakte namelijk diep in de schuld. Zijn schoonvader heer Jan van Culemborg en zijn zwagers Gerard, oudste zoon en Hubert bastaard van Culemborg hebben hem jarenlang grote sommen geleend. In het Culemborgse archief zijn hierover een groot aantal stukken te vinden. Uit deze stukken valt af te leiden dat de verhouding met de heren van Culemborg bijzonder slecht geworden. Gerard, die zijn vader in 1452 als heer van Culemborg opvolgde, trok zich het lot aan van zijn neefje, de jeugdige Otto IV van Heukelom. Hij probeerde een deel van de erfenis voor Otto IV veilig te stellen. De heer van Heukelom werd inmiddels als valse munter, door Philips 'de Goede' van Bourgondie, tot vier maal toe gesommeerd om te verschijnen voor de procureur-generaal. Aangezien hij niet verscheen, werd Jan III van Heukelom op 13 Mrt. 1456 verbannen. Zijn goederen werden verbeurd verklaard. Uiteindelijk leidde dit tot de verovering van het slot van Heukelom en de huldiging van Karel 'de Stoute', die in de volgende jaren als leenman te Heukelom optrad. Jan III van Heukelom, zou (volgens Kemp, Leven der doorluchtige heren van Arkel) in 1465 overleden zijn.
15. Gerechten en tienden van Heukelum, voorzover roerend van Arkel
9-4-1436: Jan van Arkel, heer van Heukelum, LRK 114 fo. 44.