Home Genealogy Lockhorst | Email



Notes for Lodewijk de Geer


Hij was de grote kanonnenproducent voor de Protestantse zaak in Duitsland, maar ook voor de Hollandse admiraliteit en de VOC en WIC. Hij introduceerde de Waalse hoogoven in Zweden en bouwde in dat land het eerste grootschalige bedrijvencomplex op. Hij was een zwager van P.C. Hooft en Jacob en Elias Trip.

Louis de Geer was afkomstig uit Luik, vanouds een centrum voor ijzerertswinning. Hij vestigde zich als koperslager in Rouen en kwam via La Rochelle in 1611 in Dordrecht terecht. Als rijke bankier en industrieel kwam hij naar Amsterdam (1615). Het uitbreken van de Dertigjarige Oorlog in 1618 en het hervatten van de opstand in 1621 had de vraag naar wapens doen toenemen en de prijzen omhoog gejaagd. Al in 1618 leverde hij wapens aan Gustaaf II Adolf van Zweden en in 1623 had hij zich ingekocht in een Zweedse handelscompagnie (misschien met behulp van Jan Rutgers, eveneens afkomstig uit Dordrecht).

In 1627 emigreerde De Geer naar Zweden, voornamelijk om de lasten van de tol in de Sont te omzeilen. Louis verkreeg van Zweedse koning het monopolie op de koper- en ijzerhandel en werkte zo goed en kwaad als het ging samen met de familie Trip en De Besche. In 1634 kocht hij het Huis met de Hoofden op de Keizersgracht, inclusief de schilderijen en de bloembollen. Zijn vrouw stierf na de geboorte van het zestiende kind.

De Geer is in 1640 opnieuw naar Zweden getrokken en in de adelstand verheven. De titel stelde hem in staat driekwart van de gepachte landerijen te kopen. Toen was hij Heer van van Österby, etc. in Uppland, een mijnbouwgebied ten noorden van Stockholm. Zijn huis in Stockholm is tegenwoordig de Nederlandse ambassade.

De Geer reisde in opdracht van Axel Oxenstierna naar Amsterdam om steun te verwerven bij een oorlog tegen Denemarken. De Geer leverde in 1644 een complete marine, 32 schepen met zeelieden, wapentuig en officieren, zodat Fehmarn door de Zweden kon worden bezet. De Geer bekostigde een deel van de expeditie zelf, want ook Denemarken wierf wapens, schepen en manschappen in de Republiek. Tenslotte wordt De Geer ook genoemd als stichter van de Zweedse Afrika Compagnie. De oprichting leidde tot een rel in Amsterdam (1649). Tijdens zijn laatste reis naar Zweden werd Louis de Geer ziek en keerde terug naar Amsterdam.

De familie De Geer zorgde ervoor dat de pacifist en humanist Comenius onderdak kreeg in hun huis in Amsterdam. De familie De Geer bewoonde zelf het kasteel te Finspång. In 1662 kwam plotseling een einde aan de suprematie van het Hollandse kapitaal in de Zweedse mijnbouw en metaalindustrie.

GEER (Lodewijk de), geb. te Luik 17 Nov. 1587, overl. te Amsterdam 19 Juni 1652, zoon van Louis de Gaillarmont (geb. 1535, overl. 1602), zich later noemende Louis de Geer et de Gaillarmont naar het kasteel de Geer, aan het gelijknamige riviertje langs het dorp van denzelfden naam bij Luik. Zijn familie stamt af van een jongeren zoon uit het adellijk geslacht d'Hamale uit Luik.
Louis de Geer et de Gaillarmont had den hervormden godsdienst aangenomen en week in 1595 uit, eerst naar Aken en vervolgens naar Dordrecht, waar zich meerdere luiksche uitgewekenen hadden gevestigd. De oudste zoon Louis werd voor den handel bestemd en zijn buitengewone aanleg werd door een zorgvuldige opvoeding ontwikkeld. Hij hield van 1608 tot 1611 verblijf te la Rochelle, een der vrijplaatsen door het Edict van Nantes aan de Protestanten toegewezen. In 1611 keert hij terug naar Dordrecht en huwt daar Adrienne de Gérard, uit welk huwelijk 14 kinderen geboren worden. Hij begint een handel in oorlogswapenen, dien handel genomen in den uitgebreidsten zin. Hij associeert zich met Elias Trip (overl. 1635), die gehuwd is met zijn zuster Maria.
Aan de keus om handel te gaan drijven in oorlogswapenen zal wel niet vreemd zijn geweest, dat hij afkomstig was uit Luik met de talrijke ijzersmederijen, wapenfabrieken en geschutgieterijen. Hij maakt al spoedig goede zaken en zondert van zijn winst regelmatig 10% af voor de armen.
In 1615 krijgt hij van de Staten-Generaal een opdracht tot het Ieveren van 400 stukken geschut uit Zweden. Hij verplaatst nu zijn zaak naar Amsterdam en blijft daar een veertigtal jaren gevestigd, na 1622 in het door hem verbouwde Huis met de Hoofden op de Keizersgracht (thans Keizersgracht 123). Hij levert meermalen de geheele uitrusting voor een nieuw aangeworven regiment soldaten: musketten, haakbussen, pistolen, pieken, zwaarden, helmen, harnassen, lonten, kogels, enz.
Door deel te nemen aan een leening door de Staten-Generaal met Gustaaf Adolf gesloten, komt de Geer in aanraking met Zweden. In het belang van zijn wapenhandel wil hij nader ingelicht worden over de ontginning der ijzermijnen, de ijzersmelterijen en den ijzerhandel. Hij wil weten of er in Zweden ijzermijnen of ijzersmelterijen te pachten zijn en wendt zich daartoe tot een naar Zweden uitgeweken luiksch edelman Guillaume de Desche. Deze deelt hem mee, dat in de buurt van Finspong, tusschen Stockholm en het merengebied, ijzermijnen en ijzersmelterijen te pachten zijn. De streek is rijk aan dennenbosschen voor het leveren van houtskool en aan kleine rivieren met voldoenden verval voor het in beweging brengen der water-
raderen. Dit gebied wordt in 1619 door de Geer gepacht en vervolgens komen de ontginningen van Leufsta, Gimo en Osterby in Upland in zijn handen. Er worden luiksche metaalbewerkers in dienst genomen, smeltovens en ijzergieterijen gebouwd, fabrieken opgezet.
De Dertigjarige Oorlog doet groote vraag naar oorlogstuig ontstaan en de Geer levert kanonnen, hellebaarden, pieken, hoefijzers, spijkers enz. uit zijn fabrieken. Gustaaf Adolf steunt den ondernemenden koopman, die tevens voor hem een bereidwillig geldschieter is en in 1626 wordt de Geer directeur eener zweedsche Compagnie voor de exploitatie van ijzerfabrieken in Zweden. Amsterdam wordt de stapelplaats voor de zweedsche ijzerproducten. In hetzelfde jaar krijgt de Geer het bestuur over de koperfactorijen in Zweden, dat hem in staat stelt een betere bereiding van het koper te bevorderen. Om over meer kapitaal te kunnen beschikken wordt een tweede schoonbroeder Jacobus Trip, gehuwd met Margaretha de Geer, in de zaak opgenomen. Diens zonen Louis en Hendrik bouwen in 1662 voor hun beide families het Trippenhuis en laten in den voorgevel vier mortieren van gehouwen steen aanbrengen, aldus verwijzend naar den handel in oorlogswapenen, die hen in staat stelde het monumentale gebouw te stichten.
Gustaaf Adolf erkent de groote verdiensten van de Geer jegens Zweden door hem in April 1627 het zweedsche burgerrecht te verleenen, waaraan voor de Geer groote voordeelen verbonden zijn.
De leiding der ondernemingen in Zweden is opgedragen aan de Desche, maar in 1628 vestigt de Geer zich in Norrköping en blijft daar tot 1632. Na den dood van Gustaaf Adolf (16 Nov. 1632) komt de Geer op vriendschappelijken voet met den Rijksbestuurder Oxenstierna.
In 1641 koopt de Geer Finspong en wordt hij opgenomen in den adelstand, waardoor zijn talrijk kroost de zekerheid krijgt in Zweden op te kunnen treden als erfgenamen der waardevolle bezittingen in dat land. De Geer reist herhaaldelijk heen en weer tusschen Nederland en Zweden. Behalve te Norrköping bezit hij ook een huis te Stockholm.
In 1642 neemt de amsterdamsche koopman zitting in het zweedsche heerenhuis, in 1643 koopt hij Leufsta, Gimo en Osterby.
In 1644 draagt Oxenstierna aan de Geer op om een bemande en bewapende hulpvloot te leveren in den oorlog tegen Denemarken. De Nederlanders waren de gewone leveranciers van krijgsbehoeften, ook aan hun eigen vijanden de Spanjaarden, maar het leveren van een volledig bemande en bewapende vloot aan een oorlogvoerende partij was wel heel ongewoon, en men moest koning Christiaan IV van Denemarken, tegen wien de uitrusting gericht was, ontzien met het oog op den Sonttol. Ook koning Christiaan liet zich in ons land door zijn agent, Gabriël van Marselis (1609-73), van krijgsbehoeften voorzien, maar op minder in het oog vallende wijze dan de uitrusting van de Geer.
De Geer slaagde er in de ongewone opdracht uit te voeren en een hulpvloot onder admiraal Maerten Thyssen, vice-admiraal Hendrik Gerritsen en schout-bij-nacht Blom, bestaande uit ongeveer 30 schepen, uit te rusten. De meeste schepen waren oorspronkelijk koopvaarders, dus minder geschikt voor den oorlog, ook liet de bewapening te wenschen over. Tegen de grootere deensche oorlogsschepen, die ook beter bemand en bewapend waren, bleken zij niet opgewassen. Wel hadden zij het voordeel beter bezeild te zijn. In twee gevechten bleef de hulpvloot in de minderheid en zij keerde vervolgens naar Nederland terug. De Geer liet zoo spoedig mogelijk de geleden schade herstellen en de vloot, nu 22 schepen sterk, stevende weer naar het oorlogsterrein. Zij had nu meer succes. De blokkade van Gotenburg door de Denen werd door haar opgeheven en zij droeg er veel toe bij dat de deensche zeemacht in den zeeslag bij Femern totaal verslagen werd. Hiermee was de oorlog ten voordeele van Zweden beslist.
De buitengewone hulpverleening bracht echter de Geer geen voordeel aan. Koningin Christina was mild met loftuitingen, maar schoot te kort in haar verplichting om de voorgeschoten gelden terug te betalen.
De Geer bezat nu in Zweden de geschutgieterij en ijzerfabriek te Finspong met daarbij behoorende ijzermijnen, bosschen en rivieren, ijzersmelterijen te Leufsta, Gimo en Osterby, waar het ijzer uit de mijnen van Dannemora bewerkt werd, geweerfabrieken, een staal- en ijzerfabriek en een kopersmederij te Norrköping, een ijzerfabriek te Skylberg, en een te Godegärd in Oost-Gothland, een stavensmederij te Nyköping in Sudermanland, en in de provincie Wermeland.
In 1648 begeeft de Geer zich weer naar Zweden om zich, ten behoeve van zijn kinderen, van zijn bezittingen in dat land te ontdoen en daarna zijn laatste levensjaren rustig in Nederland door te brengen. Toch zou dit niet zijn laatste bezoek zijn aan zijn tweede vaderland. In 1651 brengt hij er nog eenigen tijd door en op 19 Juni 1652 komt hij te Amsterdam te overlijden.
De Geer besteedde de winsten, die hij als buitengewoon ondernemend koopman maakte, op onbekrompen wijze voor goede doeleinden. Wij zagen reeds, dat hij van het begin van zijn loopbaan af 10% van de winst afzonderde voor de armen. Hij steunde allerlei liefdadige instellingen met name het Walenweeshuis te Amsterdam. Ook het onderwijs, de wetenschap en haar beoefenaars vonden in hem een krachtigen beschermer. Hij werd de stamvader van een geslacht van verdienstelijke mannen in Nederland, Zweden en Finland.
Zijn portret geschilderd door David Beck 1649 is in de verzameling G. de Geer te Malmö; schilderijen van onbekende kunstenaars op het slot Gripsholm en in de verzameling G.C.D. baron van Hardenbroek van Lockhorn op huize Rijnhuizen bij Jutfaas; prenten door J. Falck naar D. Beck, door H.J. Backer en P. Aubry; teekening door de Fontenay.
Zie: Franzen, Lofrede op Lodewijk de Geer (1829); L.I.W. de Geer van Jutfaas, Lodewijk de Geer van Finspong en Leufsta (1834); Pierre de Witt, Un patricien au 17e siècle. Louis de Geer (1885); Notice historique sur la famille de Geer par deux de ces membres; G.W. Kernkamp, De sleutels van de Sont (1890); G. van der Sman, Een patricier-koopman van Amsterdam uit de 17e eeuw, Lodewijk de Geer, baron van Finspong en Leufsta (1934); E.W. Dahlgren, Louis de Geer, 1587-1652 (Uppsala 1923); Louis de Geer, Brev och affarshandlingar, 1614-1652, utg. d.E.W. Dahlgren (Stockholm 1934).
Wijdenes Spaans
HOME | EMAIL | SURNAMES |

Laatste wijziging op 19 april 2011 door Arwi Lokhorst
Rhode Island - USA

 


Page built by Gedpage Version 2.20 ©2000 on 18 April 2011