Heer van Zuylen en Westbroek.
Hij was eerst beschreven in de Ridderschap van Utrecht en wegens deze gecommiteerd ter Staten-Generaal en werd onder de nieuwe orde van zaken bij het organiek besluit van 28 aug 1814 geadmitteerd in de Ridderschap van Utrecht. De Koning benoemde hem ook tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.