Home Genealogy Lockhorst | Email



Notes for Floris van Pallandt


Graaf van Culemborg, vrijheer van Pal landt, Wittem, Weerd, heer van Engelsdorff, Kintzweiler, Vrechen, Bachum, Wildenborch, Lede, Eck, Maurik, Homoet, Ommeren, Dalem, Eem, Eemkerk, enz. geboren op het slot Culemborg 28 Mei 1577, overl. aldaar 2 Juni 1639. Spoedig na zijne geboorte ontstond er ongenoegen tusschen zijne ouders en begaf zijne moeder zich naar de Guliksche bezittingen van de Culemborg's, terwijl zijn vader voor zijne opvoeding zorg droeg. Deze gaf hem uitstekende leermeesters, als Bernardus Zwaardecroon of van Amersfoort, die hem in latijn, fransch, wiskunde en wijsbegeerte onderwezen. De zoons van Gerard Prouninck, Jacobus en Hendrik genoten tijdelijk dezelfde lessen met hem. In 1588 deed zijn vader moeite, om hem te Leiden in het Prinsenhof opgenomen te krijgen, ten einde in deze stad te kunnen studeeren. Eerst maakte Floris echter nog eene reis door Duitschland; 16 Febr. 1593 is hij als student te Leiden ingeschreven. Zijne moeder trachtte in dezen tijd ook invloed op zijne opvoeding te verkrijgen. Zij was na elfjarige afwezigheid te Culemborg gekomen (1591) en had verlangd, dat Floris door katholieke leermeesters zou onderwezen worden, daar zij ook eene aanhangster van het katholicisme was. De vader was daartoe niet te bewegen; hij deed zijn zoon door de overheid van Kuilenburg bewaken, omdat hij eene ontvoering niet onmogelijk achtte. Zijne vrouw had zich tot de Staten-Generaal gewend met de klacht, dat de onderstandsgelden, waarop zij aanspraak maakte, niet voldoende werden uitgekeerd. De graaf verklaarde, dat zijne door den oorlog verminderde inkomsten niet toereikend waren, om naast zijne eigen hofhouding, die van zijne vrouw en van zijn zoon, als die naar Leiden ging, te bekostigen. Door bemiddeling der Staten werden de uitkeeringen aan zijne vrouw en de zending van zijn zoon naar Leiden geregeld. Deze genoot hier onderwijs van zijne gouverneurs Samuel de Lechernière de la Rivière, een uit Sedan gevlucht edelman, Pierre du Moulin, Zwaardecroon e.a., terwijl hij o.a. de colleges van Paullus Merula en Scaliger volgde. Met den eerstgenoemde voerde hij later nog correspondentie. Tijdens zijn studietijd ontving hij de overheidspersonen van Leiden en andere mannen van aanzien herhaaldelijk aan zijne tafel. Ook Frederik Hendrik moet hem daar dikwijls ontmoet hebben. Eind 1596 begaf Floris zich onder leiding van Herman Modet naar Duitschland, waar hij vele plaatsen en aanzienlijke personen bezocht en o.a. lang te Inn- en Knipphausen bij een familielid vertoefde. In 1598 te Culemborg teruggekeerd, behartigde hij tijdens de ziekte van zijn vader de belangen van zijn huis en aanvaardde hij na diens dood het bestuur over zijne goederen. Na zijn huwelijk in 1601 bereisde hij met zijn vrouw de Rijnstreek in Duitschland. In de jaren daarna bezocht hij herhaaldelijk zijne goederen in het buitenland, die veel door den vijand geleden hadden. Hij diende 1611 eene remonstrantie bij de Staten-Generaal in, om vergoeding daarvoor te vragen. Na langdurige onderhandelingen werd hem vooral door bemiddeling van Oldenbarnevelt eene vergoeding verleend. De Staten van Brabant stonden hem bovendien eene jaarlijksche uitkeering van Ù$ 5000 toe, voornamelijk wegens de verwoesting van het huis, dat zijn vader te Brussel had bezeten.
Eerst na aandrang van velen aanvaardde van Pallandt de benoeming tot gedeputeerde van Gelderland naar de vergadering der Staten-Generaal (11 April 1617). De oneenigheden, die zich in dit jaar tusschen de Staten-Generaal en de Staten van Holland voordeden, maakte hij echter niet mede, daar hij het grootste gedeelte van dit jaar met zijne gemalin in Duitschland vertoefde.
Na zijne terugkomst (Nov.) bleef hij tot eind Jan. 1618 te Culemborg, hoewel Oldenbarnevelt, als wiens medestander ten opzichte van de godsdienstgeschillen hij beschouwd werd, gaarne gezien had, dat hij reeds eerder de vergaderingen der Staten-Generaal had bijgewoond. Ten onrechte is echter beweerd, dat de Advocaat hem tegen prins Maurits had opgezet, wat uit Oldenbarnevelt's brieven aan van Pallandt overtuigend blijkt. De laatste heeft zich onthouden van deelneming aan den partijstrijd. Bij zijn vertrek uit den Haag naar den gelderschen landdag nam hij op 14 Maart afscheid van de Staten-Generaal met eene rede, waarin hij tot eendracht aanmaande. Op den landdag te Arnhem werd hij zijdelings betrokken in de beschuldigingen, die men tegen sommige gedeputeerden van Gelderland naar de Staten-Generaal inbracht en van wie men oordeelde, dat zij hunne lastgeving te buiten waren gegaan. Zij hadden nl. op de vergadering van laatstgenoemd college het recht om de wet te Nijmegen te verzetten, tot welke maatregelen prins Maurits in verband met de partijtwisten was overgegaan, aan den stadhouder ontzegd. Van Pallandt had zich echter in deze zaak niet geroerd, zoodat zijne gedragingen geen aanleiding tot gegronde aanmerkingen gaven. Met prins Maurits bleef hij op goeden voet. De graaf van Waldeck en Ernst Casimir van Nassau wisten dezen van zijne goede gezindheid jegens hem te overtuigen.
Spoedig daarop werd aan van Pallandt de leiding opgedragen van een talrijk gezantschap naar Duitschland en Denemarken. Het is niet onmogelijk, dat de Staten en prins Maurits het wenschelijk achtten, dat hij tijdelijk buitenlands vertoefde, wegens zijne verhouding tot de partij van Oldenbarnevelt. Van Pallandt aanvaardde de hem opgedragen taak. Het gezantschap, waarbij zich ook Johan Berk en Adriaan Pauw, de pensionarissen van Dordrecht en Amsterdam, Albert Joachimi en Taco van Burmania bevonden, had ten doel, om de geschillen van den koning van Denemarken met de Hanzesteden en met den aartsbisschop van Bremen bij te leggen. Tevens moest getracht worden, den koning voor eene unie met de protestantsche vorsten in Duitschland te winnen en moest de goede verstandhouding van Denemarken tot de Staten zooveel mogelijk bevorderd worden. Op 27 Mei had het vertrek uit Zwolle plaats. Te Oldenburg en Bremen werden besprekingen gehouden met den graaf en den aartsbisschop van deze landschappen. Ook met het bestuur van de steden Bremen, Hamburg en Lubeck werd overleg gepleegd. De koning van Denemarken ontving de gezanten luisterrijk zonder echter bepaalde toezeggingen te doen. Op 6 Aug. en volgende dagen werd in de vergadering der Staten-Generaal verslag gedaan van de gevoerde onderhandelingen.
Van Pallandt nam voorloopig niet aan de vergaderingen van de Staten-Generaal en aan den gelderschen landdag deel, daar hij van prins Maurits eene wenk had ontvangen, om zich daarvan te onthouden, zoolang het proces van Oldenbarnevelt en diens medestanders duurde.
Met den Prins bleef hij verder op goeden voet; te 's Gravenhage was hij dikwijls zijn gast. Aan de beraadslagingen van de Staten-Generaal nam hij later tot in de laatste jaren van zijn leven ijverig deel. Hij werkte o.a. mede, aan het totstandkomen van de verdragen van de Staten en Engeland met den koning van Denemarken, toen deze zich aan het hoofd der protestantsche ligue in Noord-Duitschland tegenover den Keizer stelde (1625). De nederlandsche gezant van Boetzelaar wendde zich tot hem met het plan, om een verbond tusschen Frankrijk en de Nederlanden tot stand te brengen, waartoe de Staten-Generaal echter niet besloten (1627). Hij werd afgevaardigd tot de onderhandelingen over den vrede met de landvoogdes Isabella (1632-33) en tot het sluiten van een verbond met Frankrijk (1634-35). Bij Frederik Hendrik stond hij in hooge gunst. Hij nam onder diens bestuur geregeld deel aan de vergaderingen van het Geheim Besogne. Van Pallandt was een ijverig belijder van de hervormde leer. Toch was hij zeer verdraagzaam; hij duldde bijv. de prediking der Jezuïeten in zijn graafschap. Hij was een algemeen ontwikkeld man, die zich bij velen bemind wist te maken.
Hij was gehuwd met Catharina, gravin van den Bergh, dochter van Willem van den Bergh en van Maria Elisabeth, gravin van Nassau, oudste zuster van prins Willem I van Oranje. Dit huwelijk was kinderloos.
Zie over hem: Schotel, Floris I en II van Pallant (Arnhem 1846), alsmede diens Geschiedletter- en oudheidk. Uitspanningen (Utrecht 1840); Baudart, Memoriën (Arnh. 1624); Uytenbogaert, Leven (1647); van Slichtenhorst, Geldersche geschiedenissen I (Arnh. 1654); Aitzema, Saken van Staet en oorlog I, II (Haag 1669); Brandt, Historie der Reformatie (Amst. 1671); te Water, Historie van het Verbond der Edelen (Middelb. 1753); Voet van Oudheusden, Beschrijving van Culemborg (Utrecht 1753); Wagenaar, Vaderl. Hist. X; van der Capelle, Gedenkschriften (Utr. 1778); Carleton, Lettres (Haye 1759) II; van der Kemp, Maurits van Nassau IV (Rott. 1843); M.G. de Boer, Die Friedensunterhandlungen zwischen Spanien und den Niederlanden in den Jahren 1632-33 (Gron. 1898); S.P. Haak, Paullus Merula (Zutphen 1901); G. Das, Foppe van Aitzema (Utrecht 1920).
Haak
HOME | EMAIL | SURNAMES |

Laatste wijziging op 19 april 2011 door Arwi Lokhorst
Rhode Island - USA

 


Page built by Gedpage Version 2.20 ©2000 on 18 April 2011